Congolezen tentoongesteld in België

Tijdens verschillende Wereldtentoonstellingen (1885-1897) werden Congolezen in België tentoongesteld. Er werd voor hen een ‘typisch Congolees’ dorpje neergezet, waarbinnen hen gevraagd werd om zich bezig te houden met ‘wat ze normaal deden’. Meestal kwam het er dan op neer dat de vrouwen wel iets om handen hadden: kindjes verzorgen, maniok stampen,.. en de mannen helemaal niets; in een aantal gevallen begonnen ze gewoon mee voor de kindjes te zorgen. Soms kon het publiek tussen de hutten wandelen, meestal werden ze op afstand gehouden met een omheining.

Toeschouwers wierpen bijvoorbeeld muntstukken in het water die vervolgens door de Congolezen werden opgedoken. Een omheining moest het contact tussen blank en zwart zoveel mogelijk vermijden, al wilde dat niet altijd lukken. Opdringerige bezoekers gaven immers geld en flessen jenever en cognac aan de Congolezen wat tot dronkenschap en vechtpartijen leidde.” (Couttenier p 135)

Bij veel wereldtentoonstellingen werden ook shows opgevoerd, meestal op podia, waarbij de mannen dan bijvoorbeeld oorlogje mochten spelen met speren en schilden. Aandacht voor hun eigen kunstvormen was er weinig. De muziek klonk voor de westerling als niet aan te horen gerammel.

Toch zocht de organisator van de tentoonstelling naar ‘authenticiteit’. Daarom moesten de Congolezen zich halfnaakt vertonen, weer of geen weer. In 1897, tijdens een bijzonder koude zomer, roeiden de Congolezen op de vijvers van het museum in Tervuren. Velen werden ziek.

Zeven van hen stierven tijdens hun verblijf in België.
Dat heeft ons hier een trauma bezorgd waar we nog mee zitten; te meer omdat er natuurlijk tijdens al die shows heel veel mensen protesteerden. Ze waren tegen het kolonialisme, de uitbuiting, de ontmenselijking. Maar ze hebben het niet gehaald, want de tegenpartij had een ijzersterk argument dat goed inspeelde op de hebzuchtige aard van de mens:

Het tentoonspreiden van de natuurlijke rijkdommen van Congo moest de publieke opinie gunstig stemmen ten opzichte van het koloniaal project in een periode dat Leopold II enorme staatsleningen aanging bij de Belgische staat. De buitengewone hoeveelheid van ingevoerde en uitgevoerde producten die op de expo werden tentoongesteld, diende de tegenstanders van het koloniale project de mond te snoeren: ‘In uw eigen belang, het moment is gekomen om te zwijgen’.” (Couttenier p131)

Ik zeg niet dat de tegenstanders hierna effectief gezwegen hebben, maar het grote gewicht (en het geld en de macht) zat bij de voorstanders van het kolonialisme.